Ik sloeg haar en beukte met mijn benen tegen haar achterwerk.

Het was tijdens de vakantie in Noord-Ierland.

We hadden al wandelend bijna ons huisje op de klippen bereikt, toen we een ijzingwekkende noodkreet hoorden: Bèèèèèè!

Rechts naast ons, in de sloot, stond een schaap. Met haar poten vastgezogen in de zompige, strontige grond. En met haar dikke wollen vest verstrikt geraakt in een kluwen van doornige takken. Het mekkerende jong op de rand van de sloot, een lam van enkele weken oud dat wanhopig de weg naar beneden zocht, naar moeders het schaap, maakte het drama compleet.

‘Neeeeeee,’ riepen wij met zijn vieren, in geblindeerde paniek. ‘Niet doen! Niet naar beneden gaan!’

Maar het lam verstond waarschijnlijk geen Nederlands, want het stortte zich als een kamikazepiloot in een gevechtsvliegtuig naar beneden.

Two down!

Wat moesten we doen? Geen boerderij in de buurt te bekennen. Wij vieren only the lonely. Met twee kinderen die verteerd werden door meelij.

En dus nam ik mijn verantwoordelijkheid. De onverschrokken papa. De dierenvriend. De held.

Ik klauterde over het hek, liet me voorzichtig naar beneden glijden, me vasthoudend aan stevige pollen heiig gras. ‘Heeejaaaaa’, riep ik. ‘Heeejaaaaa.’

Niks. Nog iets verder naar beneden. Ik tikte het schaap op de billen. Pats. Nog een keer. PATS.

Niks.

Ik richtte me nu op het lam. Als ik die over de dam heb, volgt moeders vanzelf, dacht ik. Ik tilde hem op en zette hem voorzichtig in de wei. Maar voor ik mijn balans goed en wel weer had gevonden, vloog het schaap al weer naar beneden. Terug naar de sloot met schoot. Dorstig, zag ik. Zoekend naar melk. Wat het tafereel alleen nog maar meer drama gaf.

Come on boy, zei ik. En ik tilde hem weer op naar de wei. En nu: blijf. Stay there. You hear me?

Nee, dus.

Ik pakte hem op. Niet vriendelijk meer. En kwakte het lam op het land. Scheer je weg. Shave your way.

Maar de liefde voor moeder zat diep.

Oké. Ik wist wat me nu te doen stond. De mouwen gingen omhoog. Broekspijpen ook. Fop. Daar zakte ik tot de enkels in de shit. Eenmaal achter het schaap verwijderde ik eerst de klittende takken uit zijn krullende vacht, waarna ik hem bij zijn witte tricotje beetpakte en met alle kracht die ik in me had duwde, sjorde en trok. Maar niks gebeurde. Het schaap keek slechts een keer om. Met vriendelijke ogen. ‘Is er iets?’ leek hij me te vragen. ‘Is there something?’

Alle technieken waren nu geoorloofd. Ik sloeg haar. Beukte met mijn benen tegen haar achterwerk. Schreeuwde. Dreigde haar ter plekke te gaan scheren om haar wol te verkopen aan een oud vrouwtje dat er sokken van zou breien voor haar man met stinkende, schilferige voeten.

Maar ze keek me aan. Niet eens boos. Vriendelijk. Bijna glimlachend.

En dus gaf ik op. Als wannabe held. En klom ik weer naar boven, lamgeslagen, om in het aanzien van mijn deels grievende en deels honende gezin mijn falen als herder te erkennen.

‘Het zal toch zeker niet de story of my lyfe zijn hè’, zei ik tegen Susanne terwijl we de laatste paar honderd meter naar ons huisje aflegden.

‘Keihard werken. Er gruwelijk hard aan trekken. Tot vermaak van de een en leedvermaak van de ander. En intussen de schaapjes maar niet op het droge krijgen …’

 

Reageer

Je e-mailadres zal niet gepubliceerd worden. Vereiste velden zijn gemarkeerd. *

Gerelateerde artikelen